Het advies om weer in het Nederlands te gaan schrijven, kreeg ik vaak. Soms ongevraagd, soms als ik expliciet vroeg: “Hoe zou ik dit anders kunnen aanpakken?” Maar telkens voelde het als een mentale beslissing. Een ‘moeten’. Niet iets wat van binnenuit kwam, niet iets wat echt stroomde.
Het voelde als een strategie. En strategieën... tja, wie mij een beetje kent weet: ik ben niet strategisch. Ik ben daar ook niet voor ontworpen, blijkt uit mijn Human Design. Maar het is wel de wereld waarin we leven. Strategie, resultaatgerichtheid, doelen behalen — het zijn dé standaarden. En dat is pijnlijk voor wie niet zo in elkaar zit. Echt pijnlijk. Veel mensen beseffen niet hoe diep die conditionering snijdt bij iemand die niet op die manier is ontworpen. Omdat er zo weinig echte alternatieven lijken te zijn.
Taal als prestatie
Terug naar taal. Want Engels was voor mij zo’n prestatie. Een overwinning bijna.
Laat me je meenemen naar waar ik begon: een meisje op de basisschool dat geen idee had wat de Amerikaanse basketbalcoaches zeiden. Toen één van hen op de vraag “How are you?” antwoordde met “Kathelijn”, wist ik dat ik er echt niks van snapte.
Op de middelbare school werd dat bevestigd. Meneer Stoffers, als ik het me nog goed herinner, mijn docent Engels, gaf me een onvoldoende voor mijn eerste mondeling. Hij vertelde me dat hij eigenlijk altijd bij de eerste keer een voldoende gaf — gewoon om leerlingen wat vertrouwen te geven — maar dat hij het bij mij echt niet kon doen, “het was gewoon te slecht”. Mijn eindexamen haalde ik uiteindelijk met maar één onvoldoende. Je raadt het al: Engels.
Tijdens mijn studententijd werd er vaak gelachen om mijn uitspraak. Vooral de “r”, die ik uitsprak als een “w”. Ik lachte zelf mee — zelfspot helpt — maar stiekem deed het pijn. Een moment dat me altijd is bijgebleven, was tijdens mijn coschap in Zuid-Afrika. We waren met een groep studenten bij een studentenvereniging en zaten op een bank voor een groot publiek. Iedereen moest om de beurt zijn naam en zijn ‘stoplichtkleur’ doorgeven — of je bezet was of niet, dus groen, oranje of rood. En ik, met al mijn enthousiasme, riep keihard: “I’m Kathelijn and I’m red!” (oftewel: wet). De zaal lag dubbel. Ik lachte mee, natuurlijk. Wat moest ik anders? Maar vanbinnen voelde ik de schaamte branden.
Toen kwam het jaar in Engeland. Een kans! Ik besloot me goed voor te bereiden en schreef me in voor een taalcursus. Superstrategisch, en dus eigenlijk totaal niet passend bij hoe ik ontworpen ben. Ondanks mijn inzet — huiswerk, notities, alles — lukte het me niet. Althans niet echt, geen echte vooruitgang.
En dit is zo tekenend voor iemand die voornamelijk receptief is.
Receptiviteit en taal
Even een nuance — want ik hou van nuance: misschien ben jij ook receptief en herken je je hier totaal niet in. Helemaal goed. Dit is mijn verhaal, niet een handleiding voor hoe het zou moeten zijn. Maar als het iets in je triggert of je aan het denken zet over hoe het voor jou werkt, dan is dat al waardevol.
Receptiviteit betekent voor mij: wat er in komt, bepaalt wat er uit komt. Dus toen ik me een jaar lang onderdompelde in het Engels, gebeurde er iets magisch. Mijn Engels ging met sprongen vooruit. Ik gaf readings van twee à drie uur aan native speakers zonder problemen — zelfs met complimenten over mijn taalgebruik. Ik weet nog dat een vriendin zei: “Wacht, ik vergat even dat dit niet jouw moedertaal is.”
Wauw. Ik was trots. En terecht.
Maar inmiddels woon ik niet meer in Engeland. Mijn omgeving spreekt weer Nederlands of Vlaams. En ja, mijn Engels gaat dus ook weer achteruit. Niet omdat ik het wil, maar omdat ik zo ontworpen ben. En dit zeg ik niet als excuus, maar als zelfliefde. Als erkenning.
Niet terug, maar verder
Dus nu is het moment daar. Niet om terug te gaan naar het Nederlands vanuit falen — zoals mijn niet-zelf mind me heel graag wil wijsmaken — maar omdat het niet langer moeiteloos gaat. Omdat ik merk dat mijn gedachten steeds vaker weer in het Nederlands komen. Omdat de woorden makkelijker stromen in mijn moedertaal.
En ja, het is jammer. Want ik neem afscheid van een stuk van mezelf waar ik veel plezier aan beleefde. Maar dat is het leven, toch? Alles komt en gaat. Vast blijven houden aan iets dat moeite kost, alleen omdat het ooit goed voelde, is niet voedend. Niet duurzaam.
Dus hier ben ik. Schrijvend. In het Nederlands. Terug bij de taal waarin ik ooit leerde dromen. En toch… als ik heel eerlijk ben, voel ik ook angst. Angst dat ik het over een maand weer helemaal wil omgooien. Dat ik spijt krijg. Dat ik terug wil naar het Engels. Maar ja — we leven nu. Terug en vooruit zijn eigenlijk maar verhalen die we onszelf vertellen. Er is alleen dit moment, deze keuze, deze stroom. En vandaag stroomt het in het Nederlands.
Welkom,
of Goodbye.
Beide goed.